GD: drachtige ooi in winter voldoende bijvoeren

GD onderstreept het belang om drachtige ooien goed te voeren, met name in de laatste weken van de dracht. Het is niet alleen belangrijk voor het schaap zelf, maar ook voor de vitaliteit van lammeren en de biest- en melkproductie na het aflammeren. Is het rantsoen onder de maat, dan neemt de kans op melkziekte, slepende melkziekte en stijve overhouders toe. In een winter met veel gras, blijken schapen vaak weinig bijgevoerd te krijgen, weet GD.

Je zou veronderstellen dat in een zachte winter met een ruim grasaanbod, schapen voldoende te vreten hebben. Maar zeker bij periodes van veel regen en een laag drogestofgehalte van het gras, moeten de dieren veel gras opnemen om in hun behoefte te voorzien. Lukt dat niet, dan heeft dat consequenties voor de ontwikkeling van de placenta, die vooral plaatsvindt in de periode van dertig tot negentig dagen dracht.

Hoeveelheid brok

Hoeveel brok een dier moet worden bijgevoerd, is afhankelijk van het ras, de worpgrootte en de conditie. Ook de ruwvoerkwaliteit speelt een rol. Mengvoerleverancier De Heus raadt aan om de ooien in te delen in verwachte worpgrootte en op conditie. Op die manier kan de schapenhouder beter naar behoefte voeren.

Het bedrijf hanteert de volgende richtlijnen:

-Eenling: 0 - 0,2 kg/dier/dag;
-Tweeling: 0,2 - 0,5 kg/dier/dag;
-Drieling of meer: 0,5 - 0,8 kg/dier/dag.

Bij een goede kwaliteit ruwvoer kan de schapenhouder de minimum gift aanhouden. De Heus adviseert om ooien de laatst vier weken voor het lammeren op stal te houden. Dit met het oog op controle en bijvoeding.