Zeug en big gebaat bij meer aminozuren

De aminozuurbehoefte van de zeugen is flink gestegen door de hogere productie. Meer voersoorten zijn nodig om te voldoen aan de verschillen tussen jonge en oude zeugen. En voor een laag eiwitgehalte tijdens de tweede helft van de zoogperiode en de transitie.

Zeug+en+big+gebaat+bij+meer+aminozuren
© Twan Wiermans

Zeugen halen hun reserves niet meer alleen uit spek maar ook uit spierweefsel. De zeugen zijn magerder geworden en hun productie is flink gestegen. 'Tijdens de zoogperiode verliezen zeugen daardoor ook spierweefsel en soms zelfs al einde dracht', stelt Xandra Benthem de Grave, onderzoeker varkensvoeding bij Schothorst Feed Research.

'Dat verlies moet je zoveel mogelijk beperken om te zorgen voor het verlengen van de levensduur van de zeugen en voor goede resultaten in de volgende worp. Door het spierverlies in de tweede helft van de zoogperiode te beperken, rijpen er meer eicellen van goede kwaliteit. De zeugen werpen dan meer en vooral vitalere biggen.'


Hoog tijd voor nieuw advies

Mede door de grote veranderingen bij de zeugen en omdat het voeradvies van het CVB al dateert van 1995 werd het hoog tijd voor een nieuw advies. Dat is opgesteld door onderzoekers Carola van der Peet-Schwering en Paul Bikker van Wageningen Livestock Research.

Veel ruw eiwit verhoogt de interne warmteproductie

Paul Bikker, Wageningen Livestock Research

Omdat spierverlies tijdens de zoogperiode niet helemaal is te voorkomen, houdt het nieuwe advies er rekening mee dat de zeugen begin dracht meestal moeten herstellen van dat verlies.


Ken je zeugen: wegen en meten hoort erbij
Goede voeding voor zeugen staat of valt met de kennis van de eigen zeugenstapel en voeropname, stelt onderzoeker Paul Bikker. Het is belangrijk dat een zeugenhouders weten hoeveel de zeugen wegen bij insemineren, bij opleg in de kraamstal en bij spenen. De voerschema’s in de nieuwste CVB-tabel en van de fokkerij-organisaties gaan uit van bepaalde gewichten op deze meetmomenten. Die gewichten verschillen daarbij per worpnummer. De voerhoeveelheden, de energiewaarde (EW) en aminozuurgehalten zijn gebaseerd op normgewichten en de gewenste gewichtsontwikkeling. Wijken de gewichten van de zeugen af van de normen, dan moet de voersamenstelling aangepast moeten worden om te zorgen dat de zeugen toch de gewenste voedingsstoffen binnenkrijgen. Daarbij is het dan wel nodig dat de zeugenhouder weet hoeveel de zeugen eten. Anders zijn de EW en aminozuurgehalten niet goed op de behoefte af te stemmen. Het zal niet altijd lukken om de zeugen dagelijks exact naar behoefte te voeren. Dat is volgens Bikker niet zo’n probleem. De zeugen kunnen een korte periode van tekort wel compenseren als ze daarna voldoende krijgen.

Het voeradvies kent twee keuzes. Een klassiek oplopend schema waarbij de compensatie over de hele dracht is verdeeld. Of ten tweede een compensatie vroeg in de dracht waarbij het gehalte aan aminozuren per EW in de eerste zes weken hoger ligt. Daarna daalt de behoefte. Tegen het einde van de dracht loopt het aminozuurgehalte weer op om te zorgen voor een goede groei van de biggen, placenta en het uierweefsel.


Voorzien in essentiële aminozuren

Volgens Bikker was het ook nodig om bij het nieuwe advies te kijken naar alle essentiële aminozuren. 'Als je het eiwitgehalte in het voer verder wilt verlagen, komen er steeds meer essentiële aminozuren waar de zeug een tekort aan kan krijgen.'

Om de voeding van de zeugen te optimaliseren is er onderscheid gemaakt in de behoefte tijdens dracht en lactatieperiode. Het eerst beperkende aminozuur is in beide perioden lysine. Het belang van andere essentiële aminozuren wisselt wel.

Tijdens de dracht zijn de aminozuren vooral nodig voor onderhoud van de zeug, herstel van de conditie en groei van de biggen. Tijdens de zoogperiode is de samenstelling van de melk de belangrijkste factor die de verhouding tussen de aminozuren bepaalt. Voor melkproductie is relatief veel van de aminozuren leucine, valine en histidine nodig. Tijdens de dracht gaat het meer om methionine+cysteïne en threonine.


Niet te veel ruw eiwit

Aan de aminozuurbehoefte van de zeugen is in theorie eenvoudig te voldoen door maar voldoende ruw eiwit in het voer op te nemen. Te veel ruw eiwit is echter niet gewenst voor de gezondheid van de zeugen en levert meer stikstofuitstoot op.

'Met name in de tweede helft van de lactatie kan een hoog ruw eiwitgehalte in het voer in combinatie met de hoge voeropname door de zeugen problemen opleveren', zegt Bikker. 'Veel ruw eiwit verhoogt de interne warmteproductie. Daardoor zullen de zeugen minder willen eten.'

'Zeker omdat het in de kraamstal toch al warm is', vult Benthem de Grave aan. 'De 'zomer' begint tegenwoordig al in april en duurt tot oktober. Eten de zeugen door de hoge interne warmteproductie minder van voer met te veel ruw eiwit, dan is het eindresultaat dat ze juist minder aminozuren binnen krijgen. Daarom is het nodig om met gebruik van synthetische aminozuren te zorgen voor een laag ruweiwitgehalte en toch een goede voorziening van alle essentiële aminozuren.'


Voer voor transitiefase

Tijdens de transitiefase, vanaf dag 5 tot 7 voor werpen tot en met de eerste dagen na werpen, is speciaal transitievoer de beste keuze. Dit bevat inerte vezels die de darm op gang houden maar geen extra warmte produceren. Het ruweiwitgehalte in transitievoer moet ook laag zijn', zegt Benthem de Grave.

'Anders krijg je oververhitte zeugen. Die gaan het dan rustig aan doen met alle gevolgen voor de duur van het werpproces en de vitaliteit van de biggen. Daarnaast kan het overtollige eiwit in de dikke darm gaan fermenteren. Daardoor krijgen de pathogene bacteriën als E. coli en clostridium de overhand. De biggen raken daar na de geboorte door besmet met meer kans op diarree en een slechte start.'


Jonge en oude zeugen apart voeren
Naast verschillende behoeften in verschillende fasen van de cyclus speelt ook het verschil tussen jonge en oudere zeugen een rol. Jonge zeugen moeten zelf nog groeien tijdens de dracht. Ook kunnen de jonge zeugen nog niet zo veel voer opnemen als de oudere zeugen. Daarom hebben ze behoefte aan voer met een hoger aminozuurgehalte dan de oudere zeugen. Om het praktisch te houden adviseert Topigs Norsvin om tijdens de dracht met twee voersoorten te werken die verschillen in niveau van aminozuren. De oudere zeugen starten dan met het voer met het lagere gehalte aan aminozuren. Na dag 85 krijgen ze vervolgens het voer het hogere aminozuurgehalte. De jongere zeugen krijgen de hele dracht het voer met het hogere aminozuurgehalte. Bedrijven die werken met voerstations kunnen nog nauwkeuriger voeren door twee voersoorten naar behoefte te mengen. Tijdens de zoogperiode is het ook van belang om jonge zeugen goed naar behoefte te voeren. Tijdens de eerste dracht hoeven de pas gedekte opfokzeugen nog geen verlies te compenseren vanuit een zoogperiode. Wel moeten ze zelf nog flink groeien en dat vraagt ook om voldoende aminozuren.

Bekijk meer over:

Lees ook

Marktprijzen

Meer marktprijzen

Laatste nieuws

Nieuwste video's

Kennispartners

Meest gelezen

Nieuw op MechanisatieMarkt.nl

Meer advertenties

Vacatures

Weer

  • Zaterdag
    14° / 8°
    20 %
  • Zondag
    15° / 4°
    20 %
  • Maandag
    11° / 8°
    95 %
Meer weer