Wintersterfte onder bijenvolken hoger dan voorgaande jaren

Dat is de belangrijkste conclusie van de jaarlijkse enquête naar de wintersterfte van bijenvolken gehouden onder Nederlandse bijenhouders. In totaal deden 2.221 Nederlandse bijenhouders mee aan de jaarlijkse enquête die in meer dan 35 landen wordt uitgevoerd. In Nederland zijn ongeveer 10.000 bijenhouders actief. Dit zijn bijna allemaal hobbyisten.

Iets meer dan de helft van de bijenhouders, 52 procent van de respondenten, meldde geen wintersterfte van bijenvolken te hebben. Dit percentage is lager dan in de winter van 2019-2020, toen 61 procent van de bijenhouders meldde geen sterfte te hebben van een of meer bijenvolken.

Hoogst en laagst

Gemiddeld genomen was de sterfte het hoogst in de provincie Groningen waar 29,3 procent van de bijenvolken de winter niet overleefde. In Zeeland was de wintersterfte het laagst met een sterftepercentage van 8,2 procent. Wat deze verschillen verklaart, is nog niet bekend.

De grootste gemeten landelijke wintersterfte sinds het begin van de monitor werd vastgesteld in de winter van 2009-2010. Toen overleefde 29,1 procent van de bijenvolken de winter. Bijenhouders geven zelf aan dat een wintersterfte van minder dan 15 procent acceptabel is.

De oorzaken van wintersterfte zijn divers en kunnen te maken hebben met ziekten, waarvan de varroamijt en daarmee geassocieerde bijenvirussen de belangrijkste zijn. Daarnaast dragen de beschikbaarheid van voldoende voedsel en andere omgevingsfactoren bij aan de overleving van bijenvolken in de winter.

Onderzoekers

Het onderzoek wordt ieder jaar uitgevoerd door onderzoekers van Wageningen University & Research in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en in samenwerking met de Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV), Imkers Nederland en de biologisch-dynamisch werkende imkers.