Uitrijmoment mest maisland naar 15 maart

Dat laat landbouwminister Carola Schouten weten in antwoord op vragen van de Tweede Kamer over het ontwerpbesluit om het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn aan te passen. Tot nu toe kon er op deze grondsoorten vanaf 15 februari worden bemest.

In mei maakte het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bekend dat de verplichte drijfmestrijenbemesting van mais op zand- en lössgrond niet per 2021 wordt ingevoerd. Dat was een verplichting in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het actieprogramma is de basis voor de derogatie 2018-2019 en 2020-2021. Als alternatief kwam het verschuiven van de aanvang van de bemesting van 15 februari naar 1 april.

Optimale benutting

Het besluit om niet te kiezen voor precisiebemesting, is volgens Schouten genomen na voortschrijdend wetenschappelijk inzicht over de effecten hiervan. In plaats daarvan wordt nu gekeken naar het optimale moment voor de benutting van mest.

'Nattere periodes in februari en maart kunnen tot gevolg hebben dat niet op het juiste moment wordt bemest voorafgaand aan de inzaai van mais', schrijft de minister als antwoord op Kamervragen van VVD, CDA en SGP. 'Voor de kwaliteit van de bodem is het beter om de mest op een drogere ondergrond uit te rijden.'

Volgens Schouten zou de voorgenomen inkorting van de uitrijperiode mogelijk capaciteitsproblemen geven bij loonwerkers om de mest op het juiste moment op het land te brengen. De datum geldt voor de komende twee jaar, 2021 en 2022. In aanloop naar de komst van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn wordt gekeken of deze maatregel weer moet worden aangepast.

Cumela

Belangenorganisatie Cumela is tevreden met de aanpassing. 'Het betekent meer rek in de planning om werkzaamheden op die tijdstippen uit te voeren dat de bodem en weer het toelaten', laat de organisatie weten.

Overigens blijft Cumela tegenstander van harde kalenderdata in wetgeving voor aanwendingsperioden. 'Dit frustreert ondernemers die op een zorgvuldige wijze werkzaamheden willen uitvoeren met aandacht voor bodem en gewas. Bovendien houden kalenderdata, zoals bijvoorbeeld de uiterste inzaaidatum vanggewas van 1 oktober, geen rekening met grillige weers- en wisselende bodemomstandigheden en verschuiving van groeiseizoenen.'