Robuuste aardappelen onderscheiden zich op demovelden

De verschillen tussen de aardappelrassen zijn goed waarneembaar bij de huidige phytophthoradruk, meldt de biologische ketenorganisatie Bionext. Op drie demovelden, verspreid over Nederland, staan 29 robuuste aardappelrassen die resistent zijn of juist heel vroeg afrijpen.

Omliggende velden met vatbare rassen zijn volgens Bionext al behoorlijk aangetast door phytophthora. In de proefvelden is een enkele plant aangetast en is de phytophthora goed lokaal te bestrijden. De demovelden in Flevoland, Groningen en Noord-Brabant zijn onderdeel van het convenant 'Versnelde transitie naar robuuste aardappelrassen'.

Meerdere resistentiegenen

De proefveldbeheerders zien dat robuuste aardappelrassen met meerdere resistentiegenen zich het beste weten te weren. Alleen in vroege aardappelrassen of in de rassen met een enkelvoudige resistentie worden af en toe geïnfecteerde planten gevonden. Volgens aardappelspecialist Peter Keijzer van het Louis Bolk Instituut heeft dit te maken met de continue aanpassing van de phytophthoraschimmel.

'Een enkele aantasting hoeft geen probleem te zijn, als de teler er maar op tijd bij is', zegt Keijzer. 'Meteen de geïnfecteerde plant eruit halen en het liefst ook de planten eromheen. Zo voorkom je dat de phytophthora die de resistentie weet te omzeilen, zich vestigt en het specifieke resistente gen aan kracht inlevert.'

100 procent robuust

Dit is het derde jaar dat vanuit het convenant beschikbare robuuste rassen in demovelden in de praktijk worden getest. Om het aantal resistente aardappelrassen op het veld en in het winkelschap te vergroten, heeft Bionext in 2017 het initiatief genomen om met 28 partijen uit de gehele biologische aardappelketen gezamenlijk een convenant te tekenen. Doelstelling is 100 procent robuuste rassen in de biologische teelt en het biologische schap in 2020.

Daarnaast loopt in Flevoland het POP3-project 'Verduurzaming van de aardappelteelt'. Dat wordt uitgevoerd in samenwerking met leden van telersvereniging Bdeko, Bionext, Louis Bolk Instituut en Wageningen University & Research. Financieel wordt dit project mogelijk gemaakt door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en provincie Flevoland.